Brief aan mijn zoon (4)

Dag Raf

De Sint maakte zijn intrede in het land en droop af voor de komst van alles wat Kerstmis is. Je ogen glunderen bij het zien van de lichtjes in de kerstboom. Ze dansen en lichten de donkere kamer op. In je hoofdje dans je mee. Je bent gefascineerd door alles wat je kan zien. Je kijkt met die kijkers van jou: naar de auto’s in de straat, de wolken in de lucht, de vissen in het water.

Uit de lucht dwarrelt de eerste sneeuw. Je kijkt, je glundert, je lacht. Sneeuw is niet het enige wat in het rond dwarrelt. Gisteren bezorgde je je vader sproeten. Gele sproeten. Kaksproeten. Je pamper verversen kreeg er een nieuwe dimensie bij. Je gezicht trok rood, het mijne kleurde geel. Graanmosterdkakjes vlogen in het rond. Er was jolijt in huis, al deelde ik minder in de feestvreugde. Je roodheid trok weg en je glunderde. Diep van binnen ben je een rotzakje en daar ben ik stiekem wel trots op.

Je gebrek aan gêne siert je: je kakt, boert, braakt, plast, kreunt en zucht wanneer jij dat wil. Misschien moeten we allemaal onze ‘beschaafde’ kant wat meer opzij zetten en zal de wereld er zo wat mooier uit zien. Ik neem het even in beraad, al denk ik dat een volwassen vent met een pamper toch nog altijd een vreemd zicht moet zijn.

Tot later, boertje!
Je vader