Ik was dit weekend in een night club. Dat is een mini-discotheek met de grootte van een uit de kluiten gewassen café, maar toch kleiner dan een echte discotheek. Ook hangen er discobollen in alle maten en lichtinstallaties waar je als net geen epilepsie-aanval van zou krijgen. De vloer kleeft er een beetje van gespilde alcopops van de voorbije nacht en ik ben er zeker van dat als je deze plek zou zien op klaarlichte dag, je gedegouteerd zou worden van de hoopjes plakkerig vuil die je in de hoeken zou vinden.
Het was mijn tweede night club ooit, vertelde Foursquare mij. De eerste night club was een restaurant dat abbusievelijk verkeerd werd geklasseerd op het sociale netwerk. Lekker gegeten die keer. Piepkuiken, mals zoals het hoort. Een tweede eerste keer zou iedereen op prijs moeten kunnen stellen en toch was ik er niet gerust in. Ik bestelde geen pils want dat zag je al van verre aankomen: de garçons met hun rood flikkerlampje aan hun bretellen hadden duidelijk de kunst van het tappen niet onder de knie. Rodenbach dan maar, uit de fles, om zo al een foutenmarge uit te schakelen. Het bier werd mij gepresenteerd in een proper glas, zonder schuimkraag. Je kan niet alles hebben.
Night clubs zijn plaatsen waar je niet komt om te praten. Ik had mijn oordopjes ingebracht om zeker te zijn dat ik geen hoorschade opliep door het eindeloos gedreun van verkrachte commerciële deuntjes. Weinig rock, veel broll. Ik bestelde nog een Rodenbach. Proper glas, geen kraag. Constantes.
De DJ van dienst werkte op een mac. Het lichtgevende appeltje van zijn laptop was een fashion statement. Duwen op play en hopen dat de meute je voorgekauwde quatsch lust. Zo zag hij er wel uit en zo zag de meute er ook uit. Geile blikken op zoek naar een vrouwelijke kont om tegen aan te schuren, V-nekken tot aan de navel, geschoren borst en veel te veel gel in hun haar. En oorbellen, dat hadden ze ook. Oorbellen. Over de vrouwen niets dan lof: veel te spannende rode kleedjes waar elk kanten ondergoedje door zichtbaar was, lurkend aan Carlsberg uit de fles, duckfacend gek aan het doen. Er werden glitterhoedjes en glowsticks uitgedeeld om de pret nog wat op te drijven.
Op de koop toe dumpten ze nog een hele bende losgelaten boekhouders in het veel te klein geworden nachtclubje. Arme stakkers die voor één keer losgelaten werden in het gebeuren dat ‘de nacht’ heette. Ze slingerden met de discolampenkappen al waren ze Tarzan in de nightclubjungle. “Nog één keer die lampenkap mijn richting uit en ik ram die discobol door je strot,” ging er door me heen. De security was van hetzelfde gedacht. Great minds think alike. Ik het brein, zij de kracht. Samen brachten we orde in deze chaos.
Ik had het bijna gehad. Alle gekheid op een stokje maar van je “hoempa hoempa faldera” gaat er bij niet in. Mijn hoof d kon dit niet meer aan. Ik dronk mijn Rodenbach uit en baande me een weg naar buiten. De nacht was nog jong, dat was hij nog tot morgenvroeg. Richting de stamkroeg waar een bruine Westmalle zijn opwachting maakte. Een avond eindigen in schoonheid. Ik word oud.