Mijn geluk

Ik loop door de lange, kale gang van het schoolgebouw. Er is een centrale hal waar de gangen zich per verdiep achter een reling verschuilen. De vergelijking met een gevangenis is overdreven, al klinkt de ruimte soms even hol. Op de metalen trappen klinken de stappen van mensen als donderslagen aan heldere hemel, maar nu is het stil. Het lijkt alsof ik de enige ben die hier rondwaart, ook al ben ik er zeker van dat dit niet zo is. Als ik over de reling kijk, huiver ik van de diepte. Elk moment verwacht ik een belsignaal als voorteken van een ongeziene drukte die deze gangen zal vullen. Het blijft uit.
Achter mij hoor ik voetstappen. Ik kijk pas achterom als ik een zachte vrouwenstem ‘he’ hoor roepen. Ze zegt ook mijn naam, maar die doet er nu niet toe. Ik glimlach als ze op mij afstapt.

“Ik zocht je al een tijdje, “zegt ze. Haar stem vult de lege gang met ongeziene schoonheid.” Zou jij voor mijn geluk willen zorgen?” vraagt ze en stopt me een zwart boek in de handen. “Of ik voor je geluk wil zorgen?” stamel ik. “Ja, mijn geluk, ik ben er zeker van dat jij het wil en ook kan.” Ik kijk verdwaasd naar het boek dat ze me gaf. Het is een zwart nota-schrift met harde kaft. Op de kaft staat met gouden letters ‘Mijn Geluk’ gedrukt. Ik kijk haar terug aan, dit keer recht in de ogen. ‘Mijn Geluk,” herhaalt ze, “het heeft lang genoeg geduurd. Ik wil dat jij er eindelijk het eerste hoodstuk in schrijft.” Luisterend blader ik door de blanco pagina’s van het schrift. Ik wou nog iets zeggen maar word onderbroken door een belsignaal dat simultaan alle gangen vult met mensen. Ze geeft me een kus op de wang en verdwijnt in de massa. Ik bekijk het boek terwijl iedereen langs me loopt. Als ik omkijk, is ze verdwenen. Mijn glimlach was klein, maar zeer intens.

Het belsignaal blijft weerklinken. Ik open mijn ogen en voel de zon prikken. Ik zucht en duw de wekker af. Slaapdronken gooi ik de lakens van me af en ga rechtop zitten. Het is stil in huis. Mijn kat komt goeiemorgen zeggen. Honger. “Mijn Geluk,” prevel ik terwijl ik recht sta, de trap afloop en me richting mijn boekenkast begeef. Mijn Geluk, het hoofdstuk dat ik nooit schreef in het boek dat ze me nooit gaf. Ik zucht diep terwijl een koude rilling over mijn ruggengraat loopt. De kat miauwt. Honger.

Ongelukkig slof ik naar de keuken, geef de kat eten en maak koffie die ik alleen zal uit drinken. Het is kil in huis en dat zal zo blijven.

Brief aan mijn zoon (2)

Dag Raf

Gisteren kwam je thuis, dat was een hele onderneming. De eerste keer je maxi-cosi in de wagen vastmaken en de eerste auto-rit. Niet evident, want je vader rijdt al als een slak en het ging er gisteren ook niet op vooruit. Voorzichtigheid en al, ik leer je nog wel wat dat wil zeggen als je de eerste keer op je bek gaat. Dan staan we op, vegen we het grut van je knieën en leg ik je uit wat het betekent om voorzichtig te zijn.

De eerste keer in ons huis binnenkomen, betekent ook dat jij je thuis moet leren kennen. Ik gaf je de rondleiding, ze is intussen standaard voor nieuwelingen tussen onze vier muren. Ik ging met je naar het terras kijken en toonde je de sofa waar ik elke avond na een zware werkdag uitrust. Ik toonde je ook het gastentoilet, maar vergat je uit te leggen dat je voorzichtig moet zijn met het handdoekenrekje. Dat heeft de neiging om nu en dan op de grond te vallen. Wat voorzichtigheid is geboden.

Dan gingen we langs de barkast naar de keuken. Daar leerde ik je het verschil: de barkast is de plaats waar papa’s flessen staan, in de keuken staan die van jou. Dat verschil moet er zijn. Als je later groot bent, gun ik je dan een rondleiding in die eerstgenoemde. Het verschil tussen Islay en Speyside ken ik ook maar amper, maar je zal mij toch geloven. Dat is je taak als zoon.

We gingen naar boven: je kamer zien, hier staat je bed en je kleerkast. Hier ligt je Superman-shirt en je AC/DC-shirt. Ze zullen je goed staan, maar eerst nog wat groeien. Niet te snel als je wil. We toonden je ook onze slaapkamer. ‘Where the magic happens’, een grapje dat je nu toch nog niet snapt, al glimlachte je wel. Ik was ontroerd. De eerste rondleiding, het doet wat met een mens.

We lachten van geluk en pinkten een traantje weg. Je moeder en ik zijn blij. Maar ook bleitkousen. Tranen van geluk. Jij huilde deze middag de dag weg terwijl ik je park monteerde. Als dat tranen van geluk waren, dan was je door het dolle heen. Je hebt gelijk, het is een mooi park.

Tot later
‘Voadre’

Toch maar niet…

We schuiven aan, samen. Alhoewel van schuiven op dit moment nog geen sprake is. Eigenlijk staan we samen. Net als de meeste sta ik hier al sinds gisterenavond. Want zo hoort dat, early bird gets the worm.

De dag kriekt, het was een kille nacht geweest en ook de morgen beloofde niet veel goeds. Ik had zin in koffie maar wist dat ik daardoor mijn zuurverdiende plekje in de rij zou kwijtspelen. Dat mocht uiteraard niet gebeuren, koffie drink ik later wel. De kerel voor me in de rij haalt zijn themos boven. Hij had dit vaker gedaan, dat merkte je direct. Ik zou hem geen kopje vragen. Dat doe je niet, hij is een gelijkgezinde maar evenzeer de vijand.

Klokslag negen gaat een deur open, exact een kwartier na het aansteken van de lichten. Het was zover, op dit moment hadden we met zo’n allen gewacht. Ieder op zich een beetje meer dan de rest van de rij. We schuiven, stap voor stap dichter bij ons doel.

Mijn beurt.

Ik stap op de toonbank af waar een jonge knul in een geel T-shirt me aankijkt. ‘iPhone 5?’ vraagt hij me.
Ik kijk hem recht in de ogen, twijfel even en zeg: “Hmmm, tja, nee, toch maar niet.”
Kordaat stap ik het winkeltje uit en de rij wachtenden voorbij, wetend dat heel wat vragende ogen in mijn rug priemen.

Het was een kille, lange nacht in de kou. Dan heb je tijd om na te denken. Ik kan best gelukkig zijn zonder.

Gelukkig maar.