Jef

Er was eens een zomerse dag en de lentezon scheen door de herfstbladeren van de bomen. Wat kinderen liepen spelend door de net uit de lucht neergekomen sneeuw. Juichend en met sneeuwballen gooiend, riepen ze: “Waaw, wat een zomerse dag en de lentezon schijnt door de herfstbladeren!” De meeste kinderen beseften niet in wat een vreemde situatie ze waren terechtgekomen en riepen maar wat op deze zomerse lentedag met een lekkere winterzon. Sommige mensen beseffen maar al te vaak niet in wat voor niet-alledaagse situaties ze  terechtkomen en lallen dan maar wat in de aard van: “Waaw, wat een mooie lentedag en de herfstzon schijnt door de winterbladeren!” En dit terwijl de bomen in de winter geen bladeren hebben. Wat zijn sommige mensen dom…

Op dat moment opende Jef de gordijnen van zijn met ijskristallen bezette kamerruit. “Verdomme,” schreeuwde hij, “Het is een zomerse dag en de lentezon schijnt door de herfstbladeren!”

Jef was een jonge zeventiger, hoewel hij beweerde dat hij pas achtenveertig was. Hij deed de gordijnen dicht en poogde terug in zijn bed te kruipen. Pas toen hij echt besefte in wat voor vreemde situatie hij was terecht gekomen, kwam het besef om niet terug in bed te kruipen, maar om deze al te bizarre situatie uit te dokteren. Hij stond op en kuste de nacht vaarwel die helaas al in dag was overgegaan. Hij hoorde de vogeltjes fluiten en nam zijn luchtkarabijn om de vogeltjes neer te schieten. Jef was niet zo’n vogelman. Hoewel het werkwoord hem meer aanstond.

Hij liep de trap af en stopte halverwege, de gedachte om zichzelf van de trap te gooien, kwam bij hem op. Deze had Jef nu al veertien jaar, acht maanden en negenentwintig dagen om precies te zijn. Een zelfmoordgedachte die hem al vanaf zijn jeugd volgt, maar pas nu tot uiting komt omdat Jef last heeft van schizofrenie. De trap was iedere morgen een kwelling. Maar toch had Jef deze gewoonte onder controle. Het werd een soort van ochtendritueel. Hij liep de woonkamer in.

De stoffige, vuile kamer met oud meubilair was onderdeel van het al even krakkemikkige huis dat midden het platteland stond. Tussen de herfstbomen, meiklokjes en lentezonnen.

Jef ging aan tafel zitten, met een frisse pint. Hij schonk het goudkleurig vocht in een glas, maar dronk het nog niet leeg. Hij stond op, nam de pint in z’n hand en liep er mee naar de gootsteen waar hij het resoluut ingoot. Geen levend wezen is er ooit aan uitgeraakt waarom dit elke ochtend wordt gedaan. Misschien denkt Jef er elke ochtend aan om opnieuw te beginnen drinken sinds hij gestopt is toen zijn derde vrouw hem verliet en de hond omverreed toen ze de oprit afreed met zijn pas afbetaalde auto. En dat precies veertien jaar, acht maanden en negenentwintig dagen geleden.

Jef was niet zo een opgewekt man. Hij had zijn hele leven al miserie gekend. Hoewel hij dat iedere ochtend relativeerde door een verse pint in de gootsteen te kappen. En nu en dan eens met zijn luchtkarabijn op vogeltjes te schieten. Arme vogeltjes. Kleine arme vogeltjes. Maar op deze koude zomerochtend scheen de lentezon veel te fel, bijgevolg raakte Jef niet een miezerig vogeltje. Nuja, Jef zou niet eens een adelaar die met een visnet in Italië was gevangen en per postpakket opgestuurd was, kunnen raken. Al stond het beest iedere ochtend halverwege zijn trap, denkend aan zelfmoord.

Jef bereidde een lekkere kop koffie. Voor Jef is de koffie althans lekker. Vroeger als zijn nonkel Miel langskwam, zette Jef ook altijd koffie. Maar nonkel Miel, die nog in de oorlog had gevochten, merkte altijd op dat de koffie in de oorlogen lekkerder was.

Misschien is het omdat Jefs derde vrouw een teug rattenvergif in zijn frisse pint had gedaan, waardoor Jefs smaakvermogen volledig verdwenen is, alsook zijn drang om iedere dag een frisse pint te drinken. En dat precies veertien jaar, acht maanden en negenentwintig dagen geleden.

Jef keek door het grote raam achteraan zijn veranda naar de witte sneeuwvlakte die besneeuwd ligt met herfstbladeren en dat terwijl de lentezon schijnt. Jef dacht bij zichzelf: “Akkerdzieje, de polen zijn aan het wisselen. Ik wist het. Ik heb het altijd al geweten!” Hij stormde de veranda uit, de woonkamer in en de trap op. Hij vluchtte zijn studeerkamer in en nam een atlas. Hij sloeg de atlas open op een wereldkaart. Hij bekeek deze aandachtig en draaide hem plots ondersteboven. “Hmmmm, zo zal de wereld er dus uitzien als de polen gewisseld zijn.” Hij nam een soort dagboek en schreef op:

“ Donderdag, 30 februari, De polen zijn aan het wisselen. Mijn voorspelling komt uit! Ik ben een genie, nu nog de wereld overtuigen van mijn kunde.Na precies  veertien jaar, acht maanden en negenentwintig dagen, komt mijn voorspelling eindelijk uit! ”

In een vlaag van euforie schreef Jef verder. Hij had geen idee wat hij wou zeggen, maar toch verschenen deze woorden op het papier:

“De biografie is een autobiografie van iemand anders. En die iemand anders is veel te lui om zelf een autobiografie te schrijven.”

Met deze wijze woorden, sloot Jef zijn boek en legde het opzij. Hij keek nog één keer in de open atlas en gooide deze dan dicht waarna hij in de kast verdween. Hij haalde een woordenboek uit en zocht de betekenis op van volgende woorden: sarcasme, fluctuatie,  ironie, karabijnschieten, cynisme, vogelen en trapzelfmoord. Hij vond het laatste woord niet en gooide dan maar het woordenboek de vuilnisemmer in. “Kloteboeken waarin ik zelfs het woord trapzelfmoord niet in vind, moet ik niks van weten!” mompelde hij.

“Hoe vind ik nu in godsnaam iemand die mijn theorie over de wereld kan verspreiden?” dacht hij bij zichzelf toen hij de studeerkamer uitliep en de trap afdaalde. Weer stond hij halverwege de trap, naast een ingebeelde adelaar te denken wat hij zou doen. De adelaar vloog weg en Jef besloot dan maar verder naar beneden te gaan. De kop koffie was intussen al koud geworden. Jef vloekte. Het was muisstil op het platteland. Behalve dan wat spelende kinderen en een vloekende eenzaat. Jef kapte de koffie ook resoluut het gootgat in. Mompelend en vloekend zat hij in de woonkamer, die tevens diende als eetkamer, leefkamer en nu en dan als slaapkamer, als Jef niet naar boven wou, omdat hij bang was om van de trap te donderen. Dit deed Jef enkel als hij geen zin had om zelfmoord te plegen…

Hij keek rond zich en merkte op dat hij geen waanbeelden meer had. Waanbeelden… Soms zag hij een adelaar in zijn huis rondwandelen. Of een bende opgeblazen, zatte kabouters. En nu en dan een wetenschapper in een witte schort die een vreemde geur rond zich hangen had…Dan nam hij zijn luchtkarabijn en schoot wild in het rond om deze aan een spoedig einde te brengen.

Maar vandaag niet. Vandaag was niet zoals alle andere dagen. Jef dacht aan vroeger. Hij dacht hoe zijn leven eruitzag veertien jaar, acht maanden en negenentwintig dagen geleden. Een gelukkige blik verscheen op zijn gezicht. En tussen de herfstbloemen, winterbladeren en lentezonnen zat Jef doelloos voor zich uit te staren.

En hij leefde niet lang meer en ook niet gelukkig…