Toen Jef om iets na zeven de lakens van zijn oude lijf sloeg, rochelde hij ferm. Een opgehoeste fluim mikte hij in de zinken pispot die naast zijn bed stond. Aangezien deze vannacht leeg gebleven was, weerklonk een zuiver geluid toen de groene rochel het koude metaal raakte. Verbaasd door dit geluid, voelde Jef aan de voorkant van zijn grauwe slip. “Niet in mijn bed gepist, een mooi begin van de dag,” dacht hij bij zichzelf. Naast zijn bed stonden zijn rood geruite pantoffels op een grijs tapijtje dat vol vlekken stond. Hoe die vlekken daar komen, weet enkel hij. Nina, zijn huishoudster, had hem er al op gewezen en voorgesteld het tapijtje weg te gooien. “Voor geen geld kan je in Ikea een nieuw vinden,” had ze hem gezegd. Hij gaf haar geen geld en bleef wachten op de dag dat Nina hem het nieuwe tapijtje meebracht.
In één vlotte beweging, die op één slag de vlotste van die dag zou worden, mikte hij zijn beaderde voeten in de pantoffels en slofte richting badkamer. Halverwege de hal op de bovenste verdieping, aarzelde hij, keerde terug en trok het rolluik open, opende de vensters en verluchtte de kamer. Sinds zijn vrouw was gestorven, leefde Jef een eenzaam leven. Buiten Nina kreeg hij niet veel mensen over de vloer. Zij kookte voor hem. Elke middag, behalve op woendag. Vandaar dat op deze donderdagmorgen de kamer gelucht moest worden. De kotelet met gestoofde uien die hij elke woensdag voor zichzelf klaarmaakte, had een nefaste invloed op zijn darmen. Luchten was een noodzaak.
Toen de ochtendrituelen achter de rug waren, zag Jef er als nieuw uit: proper geschoren (al had hij weer dat stukje op zijn nek net onder de kaaklijn van zijn rechterwang overgeslagen), haren gekamd, een proper onderlijfje aan en de ribfluwelen broek die hem zomer winter zo typeerden. Toen hij de traplift naar beneden nam, bedacht hij wat zijn dag nog zou brengen. Die traplift was er gekomen toen zijn vrouw van de trap donderde, haar nek brak en zo het bijltje er bij neerlegde. Dat zou hem niet overkomen, dacht Jef toen en installeerde prompt de traplift. Geen half werk in mijn huis, redeneerde hij!
Die dag zou Jef wolken kijken. Op een stoel voor de deur, de hele dag naar boven turen en elk verschijnsel aan de lucht mooi gadeslaan en boekstaven. Het was een mooie hobby, eentje die hij met veel precisie en aandacht voor detail wekelijks uitvoerde, meestal op donderdag. Eén enkele maal had hij het op vrijdag gedaan, uit overmacht, toen zijn vrouw begraven werd op een donderdag. Hij had nog geopperd om het een andere dag te doen, maar volgens de parochiepastoor was het die tijd van het jaar heel druk en kon het niet anders. “Als het echt niet anders kan…,” had hij toen toegestemd, zij het niet met zijn volle goesting.
Hij zou zich moeten reppen, voor je het weet is de dag al half aan de slag gegaan en zit je hier nog koffie te leuten en boterhammen te soppen. Hij ruimde de tafel niet op, dat zou Nina straks wel doen. De houten stoel met vuilrieten zitting van de keukentafel, sleepte hij naar de voordeur toe. Hij opende de deur en plaatste de stoel welgemikt aan de linkerkant van zijn voordeur. Aan de rechterkant zat de brievenbus en zo stoorde hij ook de postbode niet. Jef had altijd al oog voor detail gehad, althans in zijn jonge jaren. Hij ging zitten en uit zijn broekzak haalde hij een lederen etuitje met tabak. Blauwe AJJA17, zwaar. In hetzelfde etuitje had hij een pakje oranje Rizla-vloeitjes en een gifgroene aansteker zitten. Een soldaat heeft altijd zijn wapens bij zich. Jef rolde minutieus zijn eerste sigaret van de dag. Toen hij hij de vlam in zijn zelfgerolde sigaret joeg, inhaleerde hij diep en hoestte, rochelde een fluim op en mikte die met heel veel precisie in de goot. De rook ademde hij in een lange zucht met getuite lippen uit. Een gelukzalige glimlach verscheen hem op de lippen. “Dit is het leven,” mijmerde hij. “Mijn sigaretje en wolken kijken.”
Het was de jongste tijd een hype geworden en ook het jonge volkje deed wat Jef al jaren op donderdag deed, behalve die ene keer enkele jaren terug: de hemel afturen en de verschillende soorten wolken bij naam noemen. Soms als hij geen zin had in zijn pseudo-wetenschap, keek hij enkel maar en zocht er kinds herkenbare figuren in. Zo zag hij ooit een wolk die hem deed denken aan het beeld van zijn vrouw onderaan de trap, nek gebroken. Een mooi beeld vond hij dat, in de wolken toch.
Hij zou er zijn dag doorbrengen, op de stoep links van de voordeur. De postbode passeerde, knikte beleefd maar had geen post voor de vrije gleuf van Jef. Zonde. Die dag zou Nina ook nog langskomen, zijn afwas doen en voor hem koken. Eten zou hij niet. Ze zou met haar ogen draaien en alles mooi op een bord in de frigo plaatsen. Een microgolfoven kon hij wel overweg mee, wist ze. Hij knikte Nina vriendelijk gedag toen ze weer vertrok en zei haar: “Tot morgen, Nina”, iets wat hij elke dag doet, behalve op dinsdag. Het zijn details waar Jef belang aan hecht. Hij rookte en keek naar de hemel. Wolken kijken. Toen de avond viel, keek Jef met een vreemd gevoel terug op zijn dag. Zijn gezicht was bloedrood verbrand en zijn witte onderlijfje vertoonde grote zweetkringen. Een bedroefd gevoel had zich meester van hem gemaakt en bedrukt nam hij het houten stoeltje weer binnen.
En ook al voelde Jef zich op dat moment niet echt gelukkig, er was die dag geen wolkje aan de lucht geweest.