Ze liep de straat over en kruiste zo mijn pad. Haar blik was even scherp als haar neus en ze had een zekere je-ne-sais-quoi over haar heen. Althans dat had ze zichzelf wijsgemaakt maar had ze nog niemand van kunnen overtuigen. Met een zelfzekere tred stak ze de straat over en ik had moeten remmen. Toen ze vlak voor mijn vertragende wagen kwam, keek ze op, recht in mijn ogen en glimlachte ze mysterieus. Althans dat was haar bedoeling, ze slaagde er maar weinig in. Haar haren waren blond, haar lippen rood. Ik had het zelf niet voorspelbaarder kunnen bedenken en daar liep ze, de imaginaire vamp te wezen die ze amper was.
Schrijver Dimitri Verhulst had dit moment van intens oogcontact meegemaakt in ‘Niets, niemand & redelijk stil’. Hij noemde de vrouw zijn ‘miserlou‘ en had er zijn leven lang achter gesmacht om ze dan nooit meer tegen te ontmoeten. Een brandend verlangen dat maar niet geblust kon worden. Eén moment oogcontact, een leven lang spijt. Ook al was onze ontmoeting gelijkaardig, nooit ofte nimmer zou zij mijn miserlou kunnen worden en dat wist zij ook. Ik had het haar verteld met mijn blik. Een fractie van een seconde keken we elkaar aan, maar ze moet het gevoeld hebben. Dit was het niet.
Ik gaf terug gas en reed haar leven uit. Zij stapte de wagen in en vertrok. Gescheiden wegen zoals het hoort, oogcontact zonder tristesse. Godzijdank.