“En als ze dan niet terugkomt? Dan zit ik hier. Tussen haar brieven,” dacht ik bij mezelf.
Enkel de herinnering en haar neergepende woorden. Zou ze elk woord gemeend hebben of ging ze mee in de gewilligheid van het papier en laat ik me dan maar leiden door een gevoel dat er eigenlijk nooit echt mocht geweest zijn? Was dit alles maar een illusie en suste ze zo m’n onwetenheid? Als ze niet terugkomt, moet ik dan haar brieven sparen? Als ze gemeend waren wel. Waren ze enkel zinnenstrelingen in woorden, dan vast niet.
Ik ging die avond door al haar brieven. Over eekhoorns en mieren. Over gedichten van krijsende meeuwen. Over bloeddruppels en scherven. Elk woord liet ik over m’n netvlies walsen, tippelend tot ik niets anders kon dan conclusies trekken.
Haar woorden wiegden me de nacht in. Gerustgesteld geslaap. Kronkelende kriebels.
“Morgen komt ze thuis,” zong hij. Ik schudde m’n hoofd, jammer maar helaas.
Overmorgen. En ik glimlachte kort.