De man op het bankje


De man zat schrijlings op het bankje, zijn benen waren gekruist. Zijn linkerarm steunde op de rug van de stadsbank, terwijl hij met het hand aan diezelfde arm zijn hoofd ondersteunde. Zijn rechterarm rustte nonchalant op zijn rechterknie. Boven hem een boom die ik had willen benoemen als die kennis mij toekwam, onder hem een poging tot wat ooit gras was geweest. Het bankje was in een ver verleden groen geschilderd geweest, maar zag er nu vooral verweerd uit. De man zat diep in gedachten verzonken en staarde met een ijle blik de straat in. Hij zag er mij een Frank uit, maar dat kon evengoed Peter, Dirk of Werner geweest zijn. Zijn troosteloze ogen zochten geen blik terug. Zelfs de kortgerokte fietster trok zijn aandacht niet, hoewel ze menig man het hoofd deed draaien, incluus dat van mij. Ik vroeg me af wat er in zijn kop omging, toen ik met de wagen het tafereeltje passeerde. Hoe kan die man zo’n mooie dag zo intriest doorbrengen? Hoe kon hij de leegte uitstralen terwijl de volheid hem vrolijk fietsend voorbijkwam? Zou hij last hebben van een chronisch fin-de-siècle gevoel? Of had zijn vrouw hem verlaten?

In zijn lege blik, passeerden we één voor één zijn gezichtsveld. Hij zag ons wel maar bekeek ons niet. Toch kon hij niet anders dan vaststellen dat hij anders was en dat het gevoel dat hem sinds enkele weken bezat sterker was geworden en dat hij er aan moest toegeven. En hier op dat bankje besefte hij dat het zo niet verder kon. Dat hij hulp nodig had. Ik passeerde de man en hij besloot zijn leven drastisch om te gooien. Hij had hulp nodig, zoveel was duidelijk.

Hoe het verhaal er verder aan toeging, kan ik niet met zekerheid vertellen. Maar het moet iets als volgt geweest zijn:

Frank (Peter, Dirk of Werner) trok de zware deur van het dokterskabinet open. Aan de linkerkant van de deur hing een metalen bord. Wat voor metaal het was, liet hij in het midden, ik bijgevolg ook. In sierlijke letters stond geschreven ‘P. Poelemans, psycholoog’. Het was een confrontatie dit bord te lezen. Hij zuchtte en duwde zonder aarzelen de deur open. ‘Zo kan het niet verder, je weet dat je dit wil, het is te erg geworden de laatste weken,’ herhaalde hij in zijn hoofd. Toen hij na zijn introductie, wachten in een wachtzaaltje met verouderde magazines en het onbeholpen hand schudden van iemand die hem zou kunnen helpen, althans dat was het plan, plaatsgenomen had in de makkelijke sofa, vroeg de vriendelijke stem hem:

‘Vertel het mij eens, Frank (Peter, Dirk of Werner), wat kan ik voor je doen?’
Frank (Peter, Dirk of Werner) zuchtte en liet een stilte vallen.
“Dokter,” zei hij, “ik heb spiegelhoesjes in de Belgische driekleur op mijn wagen hangen.”
P. Poelemans keek op en leek de ernst van de situatie in te schatten.”Daarbij stopt het niet,” vulde hij aan,”ik heb sinds kort ook vlagjes aan mijn auto hangen. Niet één, vier…”.

Het werd even ongemakkelijk stil in de praktijk van dr. P. Poelemans. Veel had ze al meegemaakt, maar dit zou wel eens een keerpunt in haar carrière kunnen zijn.
“Excuseer mij even,” zei ze hem, stond recht en verliet kort het kabinet. Vanuit de sofa hoorde hij dr. P. Poelemans tegen haar secretaresse bezig. Hij ving de volgende woorden op:
“Spiegelhoesjes… Ja, dat ook, vier… Ja inderdaad… Zeg maar af… Volgende week ofzo…”

Frank (Peter, Dirk of Werner) besefte dat hij de juiste beslissing had genomen. Zo kon het niet verder en er moest wel een oplossing komen. Zuinig glimlachend kwam dr. P. Poelemans het kabinet weer binnen. “Zo, waar waren we gebleven,” vroeg ze en Frank (Peter, Dirk of Werner) begon aan zijn verhaal, in de hoop ooit weer een normaal leven te kunnen leiden.