Muze

I’ve been roaming around, always looking down on all I see…
Kings of Leon

 

‘Ga je weer op zwier?’
Mijn buurvrouw stapte net haar voordeur uit om de aardappelen af te gieten.
‘Ja,’ antwoordde ik kort, maar zelfvoldaan.
‘Dat moet ook allemaal gebeuren!’ Ze trok de voordeur achter haar dicht en ik zette mijn weg verder. Het kwam wel vaker voor dat ik dergelijke diepzinnige gesprekken voerde met mijn buurvrouw. Sinds ze dacht dat haar man overleden was, was ze dezelfde niet meer. Het viel me wel op dat onze gesprekken diepzinniger werden, naarmate ze meer gedronken had.

Alle wegen leiden naar Rome maar mijn wegen leiden naar het lokale park. Elke zich zelf respecterende gemeente, stad, dorp of boerengehucht moet een park hebben. Liefst eentje met een vijver en de daarbij horende eendjes. Ook W. had zo’n park, nooit gedacht dat mijn gemeente zichzelf zo respecterende. Het was een flink eind wandelen over schots en scheve voetpaden, kronkelende kasseipadjes en pas aangelegde busbanen. Het ijzeren hek dat het park scheidde van de buitenwereld had zijn beste tijd gehad: overal bladerde de zwarte verf af en staken groene mospartijen de kop op. De poort stond open, zoals ze altijd stond. Iedereen was welkom. Ik staarde ze aan terwijl ik door het ijzeren hek heen liep en vroeg me af of ik in deze omstandigheden mijn muze zou vinden. Arbeit macht frei, mijmerde ik in mezelf toen ik het park betrad. Dergelijke gedachten worden me nooit in dank ontnomen, toch kwel ik mezelf er mee.

Ik ging op een bankje zitten vlakbij het kronkelende pad dat was bezaaid met een groezelig zand. Het dorbruine pad was bezaaid met afgevallen bladeren, ook al was het lente. Vreemde gewaarwordingen. Ik haalde m’n tabak boven en rolde een sigaret. Alles wat je zelf doet, doe je beter. Ik had echter geen aansteker bij me en gooide de sigaret dan ook maar weg. Ik rook niet, dus het idee om ooit eens tabak te kopen, was een idiote gedachte. Een mens maakt wat mee in z’n leven. Zittend op het bankje vroeg ik me af of ik eigenlijk gelukkig was. Een gelukkige niet-roker, dat alleszins. Maar echt in wezen diep gelukkig. Ik vroeg het me werkelijk af. Wat is geluk trouwens? Toen was geluk nog heel gewoon, stamelde ik tegen mezelf maar wist niet wanneer ‘toen’ was en of het nu ook kon wezen. En of het überhaupt wel allemaal zo gewoon was. Niet-rokend staarde ik verder voor me uit. Mijn muze, dacht ik bij mezelf. Godverdomme, het is wat.

Ik had de woorden nog niet helemaal door mijn gedachten laten slingeren, of daar kwam ze. Zonder het te beseffen, zette ze de wereld heel eventjes stil. Argeloos, onbewust en stralend. De klok stopte met tikken. De vogeltjes floten niet meer, de eendjes stopten met kwaken. Godzijdank.

Het ritselen van de bladeren in de lentezon stopte. Muisstil. Had ik een speld bij gehad, ik liet ze vallen. Ik stond op en stapte op haar af. Haar blonde haren wapperden rond haar bleke gezicht. Ze stond muisstil, maar ze liep. Nergens beweging, nergens roering. Een blik in haar ogen die duizenden legers had kunnen omleggen, zo indringend, zo eenvoudig mooi. Door haar paarse trainingspak tekende zich een lichaam af dat als het ware door de heer onze schepper hemzelf was bedacht. De snoeper. Ik cirkelde rond haar en zag elke lijn in haar gezicht, elke welving op haar lichaam. Minutieus getekend, uitgegomd en hertekend om het plaatje nog perfecter te maken. Rode lippen als teken van passie, paarse training als symbool voor het onbereikbare. Lopen kan je tegenwoordig niet zonder muziek. Ook zij was hier geen uitzondering op. Ik vroeg me af welke klanken door haar oren speelden en legde mijn oor tegen de hare, in de hoop ook maar een deuntje op te vangen. Maar niets, complete stilte. Complete schoonheid in een oorverdovende stilte.

Ontroerd van het geheel, stapte ik, zonder haar uit het oog te verliezen, achterwaarts terug richting bankje. Ik ging zitten en als een druk op de play-knop, zette het leven zich weer in gang. Ze liep voorbij, zonder het innige moment dat we deelden ook maar te beseffen. Ze liep het park uit. Ik zag haar nog net in de verte. Haar blonde lokken schitterden in de vroege lentezon als het licht aan het eind van de tunnel. Een sprankeltje hoop.

‘Godverdomme,’ zei ik tegen mezelf, ‘dat een mens dat nog mag meemaken. Dat kom je ook niet alle dagen tegen.’ Ik haalde mijn tabak boven en rolde nog een sigaret. De zelfgerolde sigaret trok op geen kloten, maar ik stak ze toch tussen mijn lippen. Ik leunde achteruit en keek naar de helblauwe lucht. ‘Muze,’ fluisterde ik.
Ik gooide de sigaret bij de eerste, stond op en ging het park uit in de veronderstelling dat vandaag wel nog eens een aangename dag kon worden.

Nachtrust

‘Godverdomme’, vloekte ik luid, ‘wat trekt het toch allemaal op geen kloten!’ Ik stond op, zette de muziek net dat ietsje luider en ontkurkte een flesje Palm. Sponsoring in literatuur dient overwogen te worden. Palm, Ipod en Lays zorgden voor een aangename avond. Sponsoring dient serieus overwogen te worden. Daarnaast wordt herhaling als kunst vaak onderschat.
‘Godverdomme’, nogmaals, ‘op geen kloten!’ ‘Je valt in herhaling,’ verweet ik mezelf.

De luidere muziek en het gerstenat brachten echter geen soelaas. Schrijver wordt je niet van dag op dag: je bent er mee geboren en zelfs als je goed geoefend bent, ligt het gevaar van een dt-fout altijd op de loer, zoals ook aan het begin van deze zin.
Ik krabte in m’n haar, stond op en slenterde naar het toilet. ‘De patatjes afgieten,’ fluisterde ik tegen m’n kat. Het feit dat je tegen je huisdieren praat, is een teken van eenzaamheid, vertrouwde iemand me ooit toe. Hij is gestorven in zijn slaap, terwijl niemand een traan om zijn miezerige bestaan had gelaten. Geld maakt niet gelukkig, had hij me ook wijsgemaakt. Ik zei hem het mij allemaal te schenken. Hij grinnikte toen, maar gaf me geen cent. Geen wonder dat hij eenzaam en alleen stierf. Hypocriete, gierige zak. Van de doden niets dan lof! De heer zij geprezen.

Schrijven zou ik doen, als eeuwige therapie. Toch kreeg ik geen zinnig woord door mijn strot en ook niet op papier. Ik staarde naar mijn scherm en voelde mijn ogen rood worden. Arme verlegen oogjes van me, wat zijn ze zo schattig.
De laptop klapte toe en ik trok net op tijd mijn vingers van het toetsenbord. Tijd om te stoppen, zo bleek. Op tv zou er die avond ook niets te zien zijn. Het was namelijk dinsdagavond. Elk tv-minnend mens weet dat er dan geen reet te zien is. Net als elke andere dag.
Samen met mijn kat, zat ik in de zetel. Ik weigerde haar iets te zeggen, omdat ik weigerde toe te geven dat ik in feite diep van binnen heel eenzaam was. Het licht deed ik uit en bleef in het duister voor me uit staren. Crisis voor jan en alleman, ook voor de literairen van geest.
De stilte was oorverdovend en rechtop in mijn zetel bracht ik de nacht door. Hopend op een morgen zonder zorgen.

Iets na middernacht, schrok ik wakker van de aanhoudende stilte. Vreemd.
Ik zette dan toch nog de tv op, er van uitgaande als er niets te zien was op televisie, we dan nu toch het summum zouden bereiken.

Een zomers gekleede dame komt de keuken binnen. Ik kom te weten dat ze op zoek is naar ‘una escala’. De Spaanse prent ‘The Gardener’, bracht me vertier op dit nachtelijk uur.
De kerel in de keuken zegt haar dat in de berging wel iets te vinden is. Waar anders? Dit wordt een clichématige film, ik voel het nu al aankomen.
Gelukkig als ze is, neemt de dame met het donker krullend haar de escala en zet ze die tegen de mooi bebloemde gevel. In de afgesloten tuin, bloeien de mooiste bloemen die ik ooit in een Spaanstalige film zag. Vrouwen en ladders, het is ook een vreemde combinatie. En dat moet ook de kerel uit de keuken gedacht hebben, toen hij de Spaanse deerne de ladder op zag klimmen. Iets in zijn blik had me toen moeten zeggen wat ik al lang had moeten vermoedden. Dat en het feit dat zijn opengeritste gulp de dame met zaadvragende ogen en een wijdopengesperde mond de ladder deed afdalen. Porno.
En dat op dit uur, totaal onverantwoord! Ik zapte weg.

Buiten porno en eindeloze herhalingen van Het Journaal valt er op dit uur niets te beleven. De geile blik van Jan Becaus deed me terug indommelen. Aanslagen, bloed en verderf. Het werd een nachtrust als nooit tevoren.

Maandagmorgen

‘Hoe is het?’ vragen mensen me wel eens. ‘Goed,’ antwoord je dan meestal. Meestal, omdat dat het antwoord is dat de meesten verwachten. ‘Hoe is het’ draait niet om de inhoud van het antwoord op de vraag, maar is zo doorsnee als het ‘goedendag’ zeggen tegen de mensen. Beleefd, niet meer niet minder.
‘Hoe is het?’ vragen ze me dagelijks. ‘Goed,’ antwoord ik dan of ‘dat gaat’ als het echt niet anders kan. Maar nooit ‘slecht’. Misschien moet ik gewoon antwoorden zoals ik me voel. Ook al verwachten de mensen ‘goed’ als antwoord.
Hou er daarom rekening mee, als je mij vraagt hoe het met me gaat en ik antwoord goed, dat goed niet altijd goed is. Het kan ook die tegengestelde emotie zijn.
Maar dat zeg ik niet. Op een vraag als ‘hoe is het’, hoor je ‘goed’ te antwoorden.

Met deze filosofische gedachte in mijn achterhoofd stap ik zijn bureau binnen en ga zitten aan het tafeltje waar ik me elke maandagmorgen neerplant. ‘Hoe is het?’ vraagt hij. ‘Gaat wel,’ antwoord ik. De aard van mijn antwoord spreekt voor zich. Hij staat op, snuffelt aan zijn pols en komt mijn richting uitgewandeld. Het snuffelen aan zijn pols is iets wat de arme mens sinds jaar en dag doet. Niemand weet exact waarom. Hij maakt zijn uurwerk losser en beweegt zijn polsen richting zijn neusvleugels, waarna hij de zweem van werkmanszweet, dat zich achter zijn oude uurwerk heeft genesteld, inademt. Een ietwat vreemde gewaarwording moet dat zijn.
Hij schudt me net iets te overtuigd de hand. Overdrijving is niet goed op een maandagmorgen. ‘Goedemorgen Theobald,’ schud ik hem de hand. Hij wenste me hetzelfde, al doet hij dat met mijn naam als aanspreektitel. Wat me dunkt ook logisch is.

Theobald was een samentrekking van de twee Middelnederlandse namen Theofiel en Archibald. Zijn ouders hadden een vreemde voorliefde voor uiterst sexy naamgeving van hun kinderen. Zo noemt Theobalds zus Clothilde. Verder hoeft hier ook niet over uitgeweid te worden.
Om het allemaal makkelijk te houden, noemden we Theobald hier liever Yves. Dat ligt vlotter in de mond en gaf hem ook net dat ietsje meer elan.

Ik geeuwde opensmonds, omdat binnensmonds te veel kracht op mijn kaakspieren zet en ik dan enkel nog maar vreemdere bekken trek. Op dat vlak ben ik een echte boer en weiger ik mijn handen voor mijn mond te houden. Mijn wijsheidstanden waren voor de gelegenheid mooi gepoetst, dus ze mochten gezien worden. Zelden overleef ik heelhuids en goed gezond een maandagvoormiddag, zeker als deze na het weekend volgt. Dagen vol aangename rust, zonder verplichtingen, aangename deuntjes en overdreven drankgebruik, gevolgd door maandag. Maandag, de dag met slappe koffie, overbodige vergaderingen en polssnuffelende werkgevers. Ach, het zal me wat.

Tegen het moment dat de vergadering halverwege is, zit ik al lang in gedachten verzonken en maak ik aantekeningen op automatische piloot. Zo zal ik me in de loop van deze dag nog afvragen wat het getekende ventje met de pijl in de hand in verband brengt met de productcode TH162-400T21. Tijd brengt raad, zelfs op maandagmorgen.

Congé payé!

Pijn in de ellebogen krijg je er van! Van veel te lang te leunen op je bureau zonder zinnig werk te verrichten, zonder telefoons te beantwoorden, zonder mails te reply’en en zonder sterke, zwarte, ondoorzichtige koffie. Eens mens als mezelf ziet er van af: zowel lichamelijk als psychisch, getuige mijn rood opgezwollen ellebogen en beginnende wallen onder de ogen.
Je zou er zelfs wat simpel van gaan worden: de meest onzinnige redenen zijn goed om op te staan en eens je benen in de lucht te slaan; terwijl de steunbetuigingen binnenstromen: ‘Het is zalig aan zee’. Zo schijnt het, maar daar schiet niemand mee op. Om wat uit te waaien, zou een mens zelfs de trein naar Brussel nemen en daar in een bouwkraan kruipen: het schijnt in te zijn en met de trein is het toch altijd wat reizen als we de jongens van NMBS mogen geloven.
Een kantoor met hier en daar een verdroogde struik die passeert, het heeft iets van een Western, maar dan zonder cowboys, paarden en sloten Jack Daniels. Laat ons dan nog over de schaarsgeklede hoertjes zwijgen, zoals die vaak in Westerns voorkomen. Hier niets dan voor zich uit starende indivduen, die hun heil zoeken in kruiswoordraadsels en stationsromannetjes. Als de telefoon rinkelt, schrikt iedereen verbaast uit zijn roes op. Ze werken nog, zij het van tijd tot tijd.
‘Hallo, met ….’, hoor ik in de verte. Een korte stilte volgt.
‘Een ogenblik, ik verbind u door!’ Het gesprek word beëindigd.

Verkeerd verbonden telefoons zorgen voor wat ijdele hoop in deze verwaaide verlofdagen.

‘Drie uur, het nieuws met …’
De stem van de nieuwslezer verdwijnt in de oorverdovende stilte.
Er was file richting kust en wat illegalen sprongen uit een kraan. De cirkel was weer rond.
Met deze troost telden we de uren verder af…

 

Goed

‘Hoe is het?’ vragen mensen je wel eens. ‘Goed,’ antwoord je dan meestal. Meestal, omdat dat het antwoord is dat de meesten verwachten. ‘Hoe is het’ draait niet om de inhoud van het antwoord op de vraag, maar is zo doorsnee als het ‘goeiendag’ zeggen tegen de mensen. Beleefd, niet meer niet minder.
‘Hoe is het?’ vragen ze me dagelijks. ‘Goed,’ antwoord ik dan of ‘dat gaat’ als het echt niet anders kan. Maar nooit ‘slecht’. Misschien moet ik gewoon antwoorden zoals ik me voel. Ook al verwachten de mensen ‘goed’ als antwoord.
Hou er daarom rekening mee, als je mij vraagt hoe het met me gaat en ik antwoord goed, dat goed niet altijd goed is. Het kan ook die tegengestelde emotie zijn.
Maar dat zeg ik niet. Op een vraag als ‘hoe is het’, hoor je ‘goed’ te antwoorden.

Blob

Morgen fake ik de vallende ziekte. Ik laat me te pas en te onpas, doch zachtaardig, tegen de vlakte gaan. Als mensen me benaderen, open ik de ogen, zeg ik ‘blob’ en zet mijn gang verder. Mijn lange gang. De gang die ik net liet bouwen. Bouw een gang en pas is ie gebouwd en er lopen idioten door, zei een langharig schrijver me ooit. Gelijk had hij; maar nooit gedacht dat ik dit aan den lijve zou ondervinden.
Ik liep deze morgen mijn gang door en merkte enkele dozijn idioten op. In mijn gang. Ik liet me vallen. Ze keken wat vreemd. Ik stond op en liep verder. Vandaar dat ik morgen ‘blob’ aan mijn toneeltje toevoeg. Misschien lokt dit wel reactie uit. Misschien ook niet, het blijven ten slotte idioten. In mijn gang.

Pillekes

Ik slik mijn pillekes, neem een grote slok Coca Cola en ga de zaal binnen. ‘We spelen de grote Volksquiz,’ zegt een kalende man me. Hij is geflankeerd door een niet onknappe deerne met enkele kilo’s metaal in haar kop geschoten. Het derde individu lijkt me onbekend in de ogen.
Aarzelend antwoord ik ‘cloaca’. De kalende man schudt zijn kaartjes op, kijkt zijn medejuryleden verbaasd aan en legt me uit dat ik maar mag antwoorden eens de vraag gesteld is. Helaas.
De grote Volksquiz was voor mij een korte ervaring. Quizzen voor het gepeupel is nooit mijn ding geweest.

Boekskes

Vergeet literatuur: proza is verleden tijd, poëzie bij het haar gegrepen. Boekskes moeten we lezen! En niet zomaar boekskes: de boekskes! Ja, inderdaad, lieve lezer: wij, als modale Vlaming/Waal/Belg/Wereldburger, willen weten wie het met wie doet, wie van wie kinderen heeft, wie op dit moment zodanig aan de drank zit dat ze zichzelf bijna dood zuipen. Lang leve de Amy Winehousen, Michael Jacksons & Paris Hiltons, helden van de moderne samenleving, wiens avonturen wekelijks in de boekskes verschijnen. Lang leve de helden van een nieuwe generatie, lang leve het verval, lang leve de teloorgang!
Lang leve de boekskes!