Bad Religion overstemt het klokkengeluid dat ik in de achtergrond hoor. Het is een druilerige dag en Greg Gaffin zingt. ‘It felt like judgement, but it was only rain’. Zo voelt het ook vandaag. Ik sta pal voor de brievenbus. Rood en verweerd staat ze haar mannetje. Ze is de enige in het dorp, met laatste lichting om 16u15. Dat geeft me nog wat tijd. Ik ga er van uit dat de klok 10 slaat, al ben ik daar niet zeker van.
Nog iets meer dan 6 uur heb ik, om haar die brief te schrijven. Dat had ik ooit beloofd, maar het was er nooit van gekomen. De woorden en zinnen spelen door mijn hoofd, het briefpapier ligt in de schuif. Nog nooit hadden ze elkaar ontmoet. Ik voelde dat vandaag ook niet de ideale dag zou zijn. Op de verweerde brievenbus houdt een oud post-embleem stand. “Laatste lichting om 16u15,” stamel ik.
Het moet een vreemd zicht zijn, oog in oog met een brievenbus, maar het kan me vandaag niet schelen. Ik denk over hoe belofte schuld maakt en dat dit rood onding mijn schuld zou helpen afbetalen. Ze schreef die avond haar adres op een bierkaartje, ik heb het nog steeds in mijn binnenzak zitten. ‘Ik schrijf je, ouderwets, maar ik doe het. Beloofd!’ had ik haar gezegd. Ik moet leren mijn mond houden.
Het luiden van de klok is intussen opgehouden. Greg Gaffin zet een volgend nummer in. Ik besluit naar huis te gaan en haar niet te schrijven. Wat had het voor zin? Het is weekend en ik heb geen postzegels in huis. Laatste lichting om 16u15, maar niet vandaag.
Lust
Ze was mijn metgezellin op een avond die de onze had kunnen worden. We ontmoetten elkaar onder het oog van de maan. Beiden gehuld in eenzaamheid, verlekkerd op chateau’s en ik op haar. Ik keek haar donkere ogen aan en vroeg me af of zij ooit zou zien wat het zou kunnen worden. Onze toekomst door rood van wijn en zwart van verlangen. We praatten. Toen nog wel. Praten over vroeger en nu. Over onze toekomst, over de geur van haar parfum en de kleur van haar lippen.
Ze was mijn vleesgeworden ware. De fijne vleesware in mijn honger naar de hartstocht. De nacht zou raad brengen. De rokerige pianoriedeltjes in de loungebar van het hotel zouden mijn doel ondersteunen. Met haar zou ik de nacht doorbrengen. Althans, dat was het plan.
“Zo, ik ga slapen,” geeuwde ze toen ze haar lege wijnglas op de bar neerzette.
Boem, paukenslag. Het plan, de duigen.
“De liefde mislopen,” zuchtte ik, “je maakt het me moeilijk.”
“Het is niet de liefde, maar het leven dat het je moeilijk maakt,” grijnsde ze en vertrok.
“Met slechts één letter verschil, maakt de liefde het leven niet tot last.”
Ze keek om, een glimlach verscheen op haar lippen.
Ze aarzelde en ik wist dat ik deze nacht niet alleen zou zijn.
Out of bed
Ik stap de supermarkt binnen. Buiten is het een druilerige dag en die toon wordt binnen verder gezet. Ik ben hier maar voor één ding en de rest kan me gestolen worden. Rijen aan de kassa, monotoon gebiep op de achtergrond en achtergrondmuziek op de voorgrond. Mijn passage hier wou ik zo kort mogelijk houden. Ik stap op mijn doel af, de bakkerij. Vervolgens zet ik mijn weg verder langs de parfumerie en neem en passant nog een pot haargel mee. ‘Out of bed’-look, want die kan ik ’s morgens maar op deze manier evenaren: fris gewassen en met gel.
Diep van binnen zucht ik, maar ik schuif in alle stilte aan bij de veel te lange rij. ‘Jessica, kassa 3’, dat hadden ze net aangekondigd en hier zit ze. Voor mij staat een jongedame in een witte legging. De regen buiten deelt eveneens mee dat ze passend ondergoed draagt. Het flatteert haar geenszins, maar dat is ook niet de bedoeling van een legging. Ongeïnteresseerd zet ik de haargel op de transportband. Ik leg er het zakje met de twee krokante pistolets bij. Hier liggen ze boven in het schap en moet je ze zelf nemen. Niemand die je vriendelijk bedient en met een glimlach je dag verblijt. Druilerigheid troef.
Jessica heeft vandaag weer last van haar onderbeet. Dat had ze wel vaker, maar het miezerige weer deed haar duidelijk ook geen goed. Vier euro negenzeventig, deelt Jessica mee. Meer dan meedelen is het niet. Ik betaal met een briefje van vijf dat Jessica mooi in haar overvolle kassa propt. Ze duwt me het wisselgeld in mijn handen, samen met een veel te lang kassaticket. Nog voor ik ‘goeieavond’ kan zeggen, is ze al aan de volgende klant begonnen. Ik was bandwerk.
Teneergeslagen stap ik de winkel uit, de regen in. Ik kijk naar de plastiek zak met de pistolets. Droog blijven ze zo wel, maar smaken zullen ze mij niet. Zo’n dag was het en zal het ook blijven.
Voorbode
Ik stap langs de straten van mijn dorp. Het is nog vroeg op zondagochtend. Een man met handschoenen aan kruist mijn pad. Handschoenen, een muts, een sjaal. Hij is de voorbode van een nakende winter, dat kan niet anders. Zelf draag ik een hemd en een hoed. Warm genoeg. Dat bevestigt ook de thermometer bij de apotheker. Tien graden Celsius en daar mag je bij onze apotheek gerust twee volle graden bij doen. Nors klettert zijn aftandse fiets over de kasseien van ons dorpscentrum. Hij kijkt me aan, ik knik hem geen gedag. Dergelijke voorbodes zie ik liever nu nog niet. De klok slaat negen uur. Negen klokslagen lang verdwijnt hij uit het zicht, de straat uit, de hoek om. Koud en kil zet hij zijn aankondigingstocht verder. Koning winter staat voor de deur, de herfstbladeren sidderen. De zon houdt vol.
Ontredderd stap ik de bakkerij binnen en zie een rij warm aangekleden voor mij. Zij hadden de boodschap gesnapt, zij gaven toe.
“En voor u, hetzelfde?” lacht de bakkersvrouw mij toe als ik eindelijk aan de beurt ben.
“Ja, graag, 2 krokante pisolets,” bevestig ik, “daar beneden.”
Ze bukt zich en laat de temperatuur in de bakkerij enkele graden toenemen. De rij wachtenden achter mij krijgt het plots te warm. Ik betaal met het kleingeld dat ik nog in mijn broekzakken zitten heb en verdwijn, blij te weten dat voor de winter eerst nog de heerlijke herfst komt. Gelukkig maar.
Hijs de zeilen!
De straten lagen er vredig bij. Gedaan met feest in het dorp. De jaarlijkse hoogdagen waren voorbij en al wat ons nog rest is leegte. Verlaten straten, stapels vuilniszakken en vermoeide, slenterende burgers. Dit weekend is het wel anders geweest. Kermis in het dorp betekent feest, meestal groot feest. Zoals het hoort, startten we met een stratenloop ten voordele van het goede doel en eindigden we met een Vlaamse zanger. Elk zichzelf respecterend dorp teert al jaren op deze succesformule. Ook hier.
Terwijl Bart Kaëll vrolijk zijn hits kweelt, lig ik in bed. Koppijn. Toch laat hij me meegenieten van zijn oeuvre. In de dorpskom wonen heeft zo zijn voor – en nadelen. Op zondag was er rommelmarkt en dan heb je twee keuzes in diezelfde dorpskern: je ontvlucht de massa of je doet gezellig mee. Topartikelen hadden we: van oude schrijfmachines over tapijten tot koperen vazen uit verloren gewaande beschavingen. Als echte marktkramers maakten we prijzen voor ons tevreden clienteel en genoten we van de dingen die verdwenen. Minder zweet om alles terug op zolder te krijgen. Een bebaarde Arabier sloft even tevreden weg met 2 tapijten op zijn schouder. Insha’Allah!
Maar nu is het anders. Weg is het plezier, weg is de drank, welkom aan de katers en de ’terug naar het werk’-sfeer. Alles terug naar het gewone. Zelfs de bakkersvrouw is terug. Van een deugddoend verlof vertelt ze, waar ze handdoeken moest leggen om haar ligzetel van ongewenst bezoek te vrijwaren. En dat ze er vroeg bij moest zijn, dat ook.
“2 krokante pistolets”, vraag ik haar, “daar beneden.” Ze glimlacht, bukt zich diep voorover en laat zo zien dat de zon in Tenerife haar welgezind was. Kap’tein, hijs de zeilen. En alles was terug bij het oude.
Titelloos boek
Dat ze ooit een boek wou schrijven, had ze me verteld. Dat het mogelijk wat van haar leven zou bevatten en dat het allemaal geen rozengeur en maneschijn zou zijn, vertelde ze me. Ze zei dat ze er allemaal best wel zin in had, maar dat ze een aanzet nodig had om de woorden uit haar hoofd op papier te krijgen. Ik grinnikte en zei haar dat ik het allemaal goed vond. Dat ik haar woorden en nood aan schrijven wel begreep. Een auto-biografie overgoten met een heuse saus fictie. Het leven zoals het is, maar dan net wat anders.
Diep van binnen was ik zelf een schrijver, weliswaar ééntje die niet schreef. Ik schreef enkel in gedachten. Deels was ik te lui, deels had ik een slechte timing. Maar bovenal was ik bang. Bang dat ik mijn zelfbeeld als schrijver niet zou kunnen waar maken. Dat ik de confrontatie met het lege blad papier niet zou aankunnen of erger nog: dat de woorden in mijn hoofd enkel gedachten zouden blijven. Gedachten die nooit op papier zouden komen en ik wederom een illusie rijker was. Dat ik een mislukking zou blijven, niet enkel in mijn hoofde, maar ook in dat van de mensen rondom mij. Dat ik nooit een boek zou kunnen vullen, dat mijn woorden slechts goed zouden zijn voor een papieren niemendalletje. Zoiets wat nooit iemand lezen zou, omdat ze al van verre zien dat het niet om een boek of verhaal gaat, maar slechts om een flauw hersenspinseltje van iemand die denkt dat hij schrijven kan.
Ze zou een boek schrijven en ik had haar gelijk gegeven. Ik, als toevallige passant in haar leven, had haar gezegd dat ze er aan moest beginnen. Dat het allemaal niet zo erg was dat die ‘rozengeur en maneschijn’ soms ver te zoeken zou zijn. Ik gaf haar raad en verdween. Als een dief in de nacht, door de winterkou met maar één prangende vraag in mijn hoofd: ‘Waarom zou je er in godsnaam aan beginnen?’
Warme bakker
Ik slenter door het dorp en groet ’s morgens de dingen. Dag ventje op de fiets, dag zon in de lucht, dag auto met je vroem-ploem-ploem. Dag bakkersvrouw in verlof met je rokken zo kort en je rondingen zo bloot. “Voor mij twee ronde krokante pistolets, daar beneden,” mijmer ik en knik je vriendelijk gedag. Je glimlacht zelfzeker en waant je Marilyn Monroe terwijl je zwarte haren waaien in de weinige wind deze ochtend. Je kijkt om, dat weet ik zeker. Gewoon om te kijken of ik je nastaar. Dat doe ik niet, ik heb je al gezien.
Dag kat achter het raam, dag jongetje met de pet-pet-pet. Dag frietkot in de straat. Dag opa met je okselvijvers. Jij zweet, ik zweet, iedereen zweet, allen gelijk voor de wet. Stap voor stap naar de enige bakker die wel nog werkt in het dorp. Brood en spelen, al is het voor dat laatste te warm. Ik knik je vriendelijk gedag terwijl ik je met iets stevigere tred inhaal. Ik stap-stap-stapperdestap.
Dag vogel in de lucht. Dag priester in je kerk met je klokken bim-bam-bom. Dag zebra op straat, bedankt dat je me overlaat. Dag bakkersvrouw aan het werk, met je nachten te kort en je haren te lang. Wakkere bakker, warme bakker, snikheet, sakker sakker. “Voor mij twee ronde krokante pistolets, daar beneden,” mijmer ik en bestel chocoladekoeken en een brood dat ik vandaag veel te duur betaal. Bedankt bakker, dag bakker, tot straks bakker.
Op de terugweg zwijg ik en staar ik naar de grond. Ik haast me naar huis waar ik verder de dag uitzweet. Vrolijker moet het vandaag ook niet worden. Daar is het te warm voor.
Gelovige Thomas
De bel gaat.
‘Goeiemiddag meneer, ik ben Thomas.’
Dag Thomas.
‘U kent mij niet, maar ik doe vrijwilligerswerk.’
Mooi zo.
‘Ik ga van deur tot deur om te vertellen over een boek.’
Och god, zo één.
‘Maar ik weet niet, meneer, of dat nog van toepassing is voor u. Het is namelijk een oud boek. De Bijbel. Zou u wat tijd hebben om eens daarover te praten, meneer?’
Nee, Thomas, vandaag niet. Misschien een andere keer.
‘Mag ik dan wel een briefje in uw brievenbus steken, meneer?’
Dat mag je, Thomas. Het is de bovenste.
‘Prettige dag’
Tot de volgende Thomas. Ik weet nu dat je komt en zal jouw komst voorbereiden. Ik zal je met open armen ontvangen, dat wel. Ik ben een aimabele mens op dat vlak en hou van oeverloos discussiëren, vooral over zinloze zaken als zingeving. Ik speel graag met woorden en zal je kop gek maken met dubbelzinnigheden. Voor de gelegenheid zet ik een streepje muziek op, om het gezellig te maken. Slayer met God Hates Us All, een prachtig schijfje achtergrondmuziek. Misschien moet je wel even slikken als je Tom Araya ‘I keep the Bible in a pool of blood so that none of it’s lies would affect me’ hoort schreeuwen.
Dat begrijp ik en zal je dan ook een glaasje aanbieden om te bekomen. Ik zal echter enkel Duvel in huis hebben. Want praten bij een biertje is toch leuker, hé Thomas? Als je om een glas water vraagt, zal ik grappen ‘He, Thomas, water, de vissen poepen daar in!’. Je zal ongetwijfeld ongemakkelijk wegkijken. De Playboys & Hustlers die ik voor de gelegenheid gekocht heb en op de salontafel gedeponeerd heb, zal je dan hopelijk opmerken. Ik moffel ze vlug weg en knipoog naar je. En dan gaan we gezellig praten. Over dat boek waar je het over wou hebben. Allemaal gezellig en zo. Misschien haal ik de waterpijp boven en maak ik grapjes over pijpen. ‘He, pijpen, weet je wel, Thomas!’ Ik zal dan pijp lurken en billenkletsen en lachen en Duvel drinken en Slayerachtergrondmuziek luisteren. Het wordt een dolle middag, Thomas, ik kan het je nu al verzekeren!
Dag, Thomas. Tot de volgende, Thomas.
Wij, mannen
Wij mannen zorgen voor onze vrouwen met maaltijden zoals ze enkel door mannen kunnen bereid worden. Vlees geroosterd boven een echt vuur. Niet boven een gasvuur of in de pan. Echte mannen roosteren hun vlees boven houtskool. Of nog beter: kokosbriketten waar de vlam net van uitgedoofd is. Witgloeiende kolen in de blakerende zon.
Wij marineren onze lendestukken en worsten, onze ribben en côte à l’os. Wij drinken bier terwijl wij de grote stukken vlees dichtschroeien om de smaken te bewaren. Wij mannen, meesters van de barbecue. Dit is geen vrouwenwerk. Nee, helemaal niet. Een barbecue kan enkel door een echte man getemd worden. Als zij zich willen mengen in de kunst van het grillen, dan lachen we hun inbreng weg. Wat weten zij daar nu van, barbecue is mannenwerk. Laat ons zwoegen, bakken en bereiden. Straks serveren wij met een nooit geziene trots de maaltijd waar wij voor zorgden.
Aan een tafel. Gedekt. Door moeder.
Met groenten. Gesneden. Door moeder.
Met aardappelen. Geschild. Door moeder.
En sausjes. Bereid. Door moeder.
Wij, mannen, meesters van de barbecue.
Magere melk
Of ze de cover van Time Magazine gezien had. Uiteraard had ze die gezien. Mariette was een vrouw van de wereld, ook al had ze al een vrij gezegende leeftijd. Ze kreeg van haar kleinkinderen een ‘aaipet’ en waagde al haar eerste stappen op ‘feesboek’. ‘Twieter’, daar moest ze nog niets van weten. Maar mee met haar tijd, dat was ze wel.
Ze nam een doos madeleintjes uit haar voorraadkast en plaatste de net gemaakte koffie op het dienblad. De tafel had ze al gedekt, dat was ze zo gewoon. Elke zaterdag, het was traditie geworden, was het kaartnamiddag. Samen met 3 vriendinnen dronken ze koffie, aten ze madeleintjes en kaarten ze. “Ik weet niet wat ik er van moet denken,” zei Mariette, “die jonge gasten met al hun gedoe. Is dat eigenlijk echt nodig om met uw blote borsten op de cover van een boekske te staan?”
Over het al dan niet borstvoeding geven, ging het vandaag niet. Daar hadden ze hun mening over en daar hoefde ook niets over gezegd worden. Vrouwen van hun leeftijd vonden dat een privé-aangelegenheid. Elk hadden ze hun kinderen de borst gegeven en daar nooit mee te koop gelopen. Dat deed je in die tijd niet.
“Och ja, laat ze! We hebben toch ook nog onze wilde jaren gehad,” zei Elodie.
“Is er nog melk?” vroeg Germaine, want die was Mariette vergeten. Het lege melkkannetje op tafel was het bewijs.
Mariette stond recht, knoopte haar bloes open en richtte een borst op het melkkannetje. Haar 3 metgezellen keken verschrikt op, Mariette op haar beurt keek hen indringend aan. Zonder een woord te zeggen, knoopte ze haar bloes dicht, fatsoeneerde ze zich en slofte ze met het lege melkkannetje naar de keuken.
“Wilde jaren, mijn gat,” dacht ze terwijl ze de magere melk uit haar koelkast nam.
[met dank aan @rentawriter voor het onderwerp]